Eind jaren ’70 ging ik in de schoolvakanties met mijn moeder en mijn zus op bezoek bij mijn oma die in een bejaardenhuis in het Westland woonde. Van duurzaamheid had nog niemand gehoord maar mijn moeder reed geen auto en mijn vader moest werken en dus was de trein een logische keuze.
Mijn oma was oud en breekbaar; zat hele dagen naar buiten te staren; wist steeds minder goed mijn naam en maakte een steeds groter potje van de verhouding ranja vs water als ze me een glaasje limonade aanbood. In het bejaardenhuis was het warm; rook het onaangenaam en werd ik regelmatig door mijn moeder, bewoners en personeel gewaarschuwd rustig te doen; ook als ik dat naar mijn eigen bescheiden mening toch al was.
Bovendien zag ik altijd een beetje op tegen de busrit van Den Haag CS naar het bejaardentehuis. Op het busstation waaide het altijd even hard als het naar uitlaatgassen stonk; ik had heus wel door dat mijn moeder onzeker was over de keuze van de juiste bus en ik werd misselijk van het voortdurende remmen en weer optrekken van de veel te warme bus.
Maar het ritje met de trein van Gouda naar Den Haag (en ’s middags weer terug!) maakte het allemaal de moeite waard.
Bij het raam keek ik mijn ogen uit naar auto’s op de naastgelegen snelweg en speurde ik naar koeien in het weiland die moesten plassen. Als ik niet naar buiten keek, dan lette ik op het gedrag van mensen in onze coupé. De blik in hun ogen terwijl ze naar buiten keken of hun lichaamshouding als ze de krant wilden lezen; ik vond het allemaal machtig interessant. En ik wist natuurlijk heus wel dat ik niet met mijn vingers in de asbakjes mocht zitten, maar een paar keer de deksels op tillen en weer dicht laten vallen, hoorde er toch zeker gewoon bij? Als de conducteur langs kwam om –zoals Adelheid Roossen het ooit in een reclame van Venco noemde- mijn kaartje met zijn knipmes te doorboren, was de treinreis uiteraard echt compleet.
Oma werd echter steeds breekbaarder en dementer. Ze bleef hele dagen op bed liggen; herkende ook haar kinderen nog maar nauwelijks en overleed. Desondanks ging ik tijdens schoolvakanties nog steeds met mijn moeder en zus met de trein. Niet meer naar oma, maar om ergens te gaan winkelen.
Eind jaren ’80, na die tienertour met mijn beste vriendin, ging ik studeren en treinde ik dagelijks op en neer naar Den Haag.
In de spits stond ik nog wel eens met mijn neus tegen het raam gedrukt; maar liever las ik een boek.
Voor een zo rustig mogelijk plekje, worstelde ik me door de blauwe walm in de rokerscoupé en in de andere coupés waren het de dichtgeschroefde asbakjes die me aan mijn oma deden denken.
Begin jaren ’90 maakte de OV-studentenkaart het mij en mijn vrienden mogelijk om behalve in Den Haag ook uit te gaan naar de It, de Roxy en Nighttown; vlaai te gaan eten in Maastricht en Bossche bollen te halen bij Jan de Groot. Om maar wat te noemen.
Na mijn studie en een aantal andere werkgevers kwam ik in 2007 bij NS terecht.
Op school vertelden mijn kinderen in de loop der jaren menig keer ‘Mamma werkt bij de treinen.’ Geruime tijd hebben zij op weg naar school gezwaaid naar het kantoorgebouw naast de spoorbrug, er van uit gaande dat ik daar dus aan het werk was.
Omdat oma op steenworpafstand van ons woont, nam ik ze in de schoolvakanties mee naar andere plekken. Het Spoorwegmuseum en het Kinderboekenmuseum waren jarenlang favoriet maar inmiddels gaan de meiden met elkaar shoppen in een andere stad dan Gouda.
Zelf reisde ik altijd voor de spits met een aantal vaste medereizigers.
Op twitter had ik het onderweg zo vaak over ‘de #trein van 06u27’ dat een vriendin die ik via dit medium had leren kennen, mij een boek opstuurde met dezelfde titel. Dat was aanleiding om weer eens te gaan lezen in de trein en inmiddels is twitter vrijwel een gepasseerd station. Soms lees ik een boek; soms zie ik het tussen Gouda en Utrecht langzaam licht worden; een enkele keer luister ik mee met medereizigers en regelmatig app ik nog even met man en/of kinderen om ze te herinneren aan of om ze succes te wensen met iets dat die dag moet gebeuren.
In de dienstregeling van een paar jaar geleden veranderde de trein van 06u27 in de trein van 06u29 maar ik bleef trouw.
Tot een paar maanden geleden. Uiteraard.
Op 31 juli jongstleden stond ik er weer. Op perron 3 van station Gouda.
Met man en kinderen neem ik de trein van 07u54 naar Leeuwarden om vervolgens met Arriva door te reizen naar Harlingen Haven waar we de boot nemen naar een heerlijke waddenvakantie.
Ik probeer te zorgen dat mijn kinderen het niet merken, maar ik kan er niet om heen: ik sta simpelweg een beetje te stuiteren.
Ja, we gaan op vakantie en ja, dat is leuk. Maar er is meer.
Achteruitrijdend glijdt Gouda langzaam van me weg terwijl mijn dochter tegenover me in sneltreinvaart Utrecht nadert. Niemand ziet mijn brede glimlach achter mijn mondkapje, maar zij ziet het in m’n ogen. “Je vindt het écht heel leuk he, mam?!”
Ze ziet het goed. Ik vind het écht heel leuk.
Maar ik hoop het vooral zo.
In deze trein. Of eentje later. Of eentje met een andere bestemming.
Een jong meisje. Of een jong jongetje; mij om het even.
Ze kijken hun ogen uit. Binnen of buiten de trein.
Over een aantal jaar weten ze nog steeds dat ze dit deden.
Terwijl het dan hun dagelijkse gang van zaken is.