In mijn dagboek, Joep, Yvonn

In mijn dagboek – Een eindeloos mooie dag

Het was zijn verjaardagscadeau.
Een dagje met zijn aller- aller- aller- aller- aller- allerliefste moeder (met mij!) naar Texel om daar de vuurtoren te bezoeken.
Hij had zich laten ontvallen dat dat het aller- aller- allermooiste cadeau was.
Terwijl hij toch echt ook al heel blij was met de vernieuwde slaapkamer met een eigen bureau.
Vrijdag 31 juli was de dag.
De dag dat hij 9 jaar, 1 maand en 10 dagen oud was.
Maar ook de dag waarop we gingen.
Nog voor zes uur maakte ik hem wakker. Mede op zijn verzoek heel zachtjes.
“Want ik wil niet dat Madelief wakker wordt.”
Zo zei hij donderdagavond toen hij in bed kroop.
Met een licht ontbijt achter de kiezen werd hij langzaam wakker in de auto. Tegen de tijd dat ik een kleine twee uur later de auto in Den Helder parkeerde, kwam hij op zijn praatstoel terecht. En had ik mijn handen vrij om er vol van te genieten.

Een overtocht van 20 minuten met de boot is niks als je de 2 uur naar Terschelling het ultieme vakantiebegin vindt, maar dat had Joep wel over voor een vuurtorendag, zo zei hij.
Hij kletste er de hele overtocht over vol.
We huurden een fiets, wonnen de bolletjestrui en de gele trui en besloten nooit aan de Tour de France mee te willen doen. We reserveerden een ritje met de Texelhopper naar de vuurtoren en kochten een ansicht voor superjuf nadat alle beschikbare ansichten door Joep waren beoordeeld.
(“De vuurtoren moet er wel op staan, natuurlijk! En waarom nou weer een schaap!” (Ook na uitleg was Joep niet overtuigd…) – “Groeten van Texel vind ik eigenlijk stom want het zijn groeten van mij, maar alle kaarten waar dat niet op staat, staat de vuurtoren ook niet op.”“De vuurtoren ’s nachts vind ik niet goed, want ik zie ‘m alleen maar overdag.”)
In een parkje, bij gulzige maar even lachwekkende eenden en meeuwen en een kunstwerk van Jan Wolkers dat we allebei eerlijk gezegd niet zo heel mooi vonden, schreven we de kaart. En toen we daarna nog even moesten wachten op het busje, vermaakte Joep me met simpelweg Joep zijn.
Ik zou hem kunnen quoten of lachwekkende voorvallen kunnen navertellen, maar ik doe hem, de voorvallen, u en waarschijnlijk ook mijzelf daarmee ernstig tekort.
Joep in optima forma is lastig in woorden te vatten.

Het busje kwam.
Met nog meer mensen er in. En Joep werd weer rustig. Joep ging weer denken. Over alles.
Vooral over dingen die ik doorgaans direct naast me neerleg.
Joep werd weer zoals velen hem kennen.
Als ik de vuurtoren in de verte op zie doemen, wijs ik Joep er op.
Die veert er op zijn beurt van op als… Als een jochie van negen dat van vuurtorens houdt.

Het busje levert ons voor het pad naar de vuurtoren af.
Joep vindt het achteraf een heel goed idee dat we niet zijn gaan fietsen en wordt als een magneet naar de vuurtoren getrokken.
Foto’s zijn een waist of time.
Als hij die uitdrukking al zou kennen.
Op de tweede verdieping moet ik nog entree betalen en ik ben nou eenmaal ik en praat dus iets onzinnigs tegen de vuurtorenman. Die kan daar behoorlijk in mee komen en dus duurt het iets langer dan nodig is.
Joep staat al bijna een verdieping hoger.
Da’s normaal niks voor hem maar hij mòet naar boven én wil zijn enthousiasme delen.
Ik snel me achter hem aan.
Hij wacht op me en werpt een snelle blik naar buiten; hij is inmiddels ervaren vuurtorenbezoeker samen met mij genoeg om te weten dat ik iedere gelegenheid voor uitzicht bekijken zal benutten.
Maar niet nu ook nog foto’s gaan maken! Naar boven!!
Zie ik hem dat nou denken?

Een verdieping hoger kijkt hij naar de ramen, naar mij en loopt door.
Maar daar is iets bijzonders dat ik niet kan laten te bekijken.
Wat ik niet wist, blijkt hier.
De vuurtoren zoals die ooit is gebouwd, is in de oorlog beschoten en flink geraakt.
Na de oorlog is de toren hersteld door er een tweede muur omheen te bouwen.
En hier, op deze verdieping, kun je tussen die twee muren doorlopen.
Ondertussen kogelgaten aanschouwend.
Hoe cool is dat?
Hmm.. Joep vindt het maar gedeeltelijk boeiend.
Loopt het rondje braaf achter me aan.
Maar hij wil naar boven.

Een verdieping hoger is het deurtje naar de buitenring; de hoogste plek waar je als betalende bezoeker mag komen.
Dat ik het deurtje, net als de ramen op tussengelegen verdiepingen lelijk vind door het jammerlijk gebruik van kunststof kozijnen met een kunststofuitstraling-in-ernstige-mate zeg ik natuurlijk niet tegen Joep.
Ze staan als modder op een vlaggeschuit (snapt u ‘m?) op de mooie authentieke stalen trap waarvan we net zo’n 150 treden hebben afgelegd.
Maar dat kan Joep niks schelen.
Joep ziet het niet eens.
Joep ziet alleen dat er iemand voor het deurtje staat.
Onhandig.
Terwijl Joep zelf zelden handig is. Dit ziet ‘ie.
En ik zie aan hem dat hij naar buiten moet.
Niet van buiten.
Van buiten blijft hij dat rustige, wellicht in zichzelf gekeerde jongetje dat de meeste mensen kunnen zien.
Ik zie in zijn ogen dat ‘ie een meter verwijderd is van waar hij wil zijn.

Om de lucht van ‘boven op de vuurtoren’ bewust in te kunnen ademen moeten we nog langs een dikke Duitse mijnheer met een voetbalshirtje (Dortmund, geloof ik), een korte kaki broek en sandalen met sokken.
En dan is het echt.
We kijken uit over Waddenzee, Vlieland op loopafstand, natuurgebied, dorpjes en oneindigheid.
Hij en ik.
Zeg maar niks, dan zeg je precies genoeg.
Mensen achter en voor ons langs die mopperen dat ze hier vier euro voor moesten betalen.
Kinderen die stuk voor stuk naar hun ouders schreeuwen dat de Noordpool op 4000 kilometer afstand ligt, getuige het bordje op de rand van de vuurtoren.
Joep die lijkt te denken dat ze dat zelf ook wel kunnen lezen.
Kinderen die NU naar binnen willen.
Steeds dezelfde mensen die geen stapje opzij willen gaan voor een foto van ons of Joep alleen.
En ik die dan -als zij een foto willen maken- net iets te hard tegen Joep zeg dat we even moeten wachten zodat zij een foto kunnen maken.
Het gebeurt daar allemaal.
Daar.
In de lucht.
Op een vuurtoren.
Omringd door hekken en medemensen.
Joep alleen met zijn gevoel van vrijheid.
Denk ik.

Na de waddenlucht flink te hebben binnengezogen gaan we weer terug.
Door het kunststofdeurtje en langs de kunststoframen en over de gietijzeren trap.
Achter de mensen aan voor wie dit wellicht één van de vele mogelijke vakantie-uitjes was.
Langs de mensen die nog naar hun ervaring van onderdeel van oneindigheid mogen. Waarschijnlijk zonder het te weten. Zodra we naar buiten lopen, knuffelt Joep de toren.

Nog wat feitjes. Nog wat foto’s. Nog een paar keer kijken.
Maar dan hebben we echt wel trek.
We nestelen ons op deze heerlijke dag, ook qua weer!, op de loungebank op het hoekje van het terras van de strandtent achter glas, drinken wat, eten wat, kletsen wat en hebben het fijn.

Op een stil momentje:
“Mamma, praat eens wat. Dat vind ik leuk.”
“Waarover zullen we het hebben?”
“Dat weet ik niet.”
“Zal ik dan maar vertellen over hoe leuk ik het heb met jou en hoe lief ik jou vind?”
“Dat mag. Dat vind ik goed.”
Uiteindelijk praten we over school.
Over waarom hij dat niet leuk vindt en waarom het toch wel leuk blijkt te zijn.
Kringgesprekken wat minder; wat anderen te vertellen hebben is zelden interessant en wat hij vertelt is waarschijnlijk niet interessant voor anderen.
Rekenen is ook wat minder.
Hij kan het wel en het is best leuk, maar ze doen het echt ie-de-re dag.
Maar wat hij het allerallerallerleukst vindt, is gym.
Ik moet om hem lachen.
Als er nou iets is waar hij geen talent voor heeft is het wel gym.
En knutselen.
Hij weet het. Maar toch.
Hij begrijpt écht niet dat Brecht balspelen niet leuk vindt, hij vindt het juist wel leuk.
Iedereen die Joep wel eens tijdens een balspel heeft gezien, zal het komische hiervan in zien.
Joep niet. Die praat al weer verder over spreekbeurten.
Over hoe weinig leuke er zijn en hoeveel saaie en over een mogelijk onderwerp.

We gaan nog even op het strand zitten voor de bus ons terug brengt naar de binnenlanden van Texel.
Joep rent door de duinen.
Armen wijd, haren in de wind, eindeloos genietend.
Hij komt bij me terug, slaat zijn armen om me heen en zegt
“Had ik al gezegd dat ik dit een heel erg leuk verjaardagscadeau vind?”
Nog voor ik antwoord kan geven, vertelt ‘ie dat ‘ie weet dat er meer sterren zijn dan zandkorrels.
Dat ‘ie dat weet omdat ‘ie dat gelezen heeft.
Dat dat er heel veel zijn.
Heeeel veel.
Sterren.
“Want dat heelal dat gaat maar door, hè mam.”
“Poeh. Hoeveel zandkorrels zouden er wel niet zijn, zeg?”
Vraag ik.
Ik zeg dat ik het er hier al veel vind; op zo’n klein stukje Texel.
En dat er nog zoveel meer plekken zijn met zoveel zandkorrels.
“Ik geloof dat ik er niet eens over na wil denken hoeveel sterren er dan wel niet zijn.”
Zeg ik.
Ik zie die niet te beschrijven blik in zijn ogen.
Die blik waarachter oneindig veel gedachten schuil gaan en een grappige opmerking voorrang krijgt.
“Ja, dat deed ik dus wel.”
Zegt hij tobberig.
Met een grijns er achteraan.

We knuffelen, we lachen, wachten op de bus en zijn vrolijk.
We gaan met bus en fiets naar de andere kant van het eiland, herkennen plekken van onze vakantie toen Joep drie was en nog geen vuurtoren-o-fiel was en belanden weer op het strand.
We baden pootje, verbranden onze neuzen, eten ijsjes en later snoepjes.
Joep begint weer over de hoeveelheid sterren.
De oneindige hoeveelheid en vraagt zich af of iemand ooit alle zandkorrels heeft geteld. En de sterren. En hoe dan.
Hij wil een wedstrijdje doen. Wie het beste lacht.
Hij telt af. Ik lach een rare lach.
Hij wacht even.
Kijkt naar mij hoe ik lach en lacht dan ook. Raar.
Lacht dan echt. Breeduit.
En zegt dat hij heeft gewonnen. Want hij lachte het laatst.
Ik hou oneindig veel van dat jochie.

We fietsen weer wat, eten nog wat en treuzelen net niet genoeg om de boot van 19:00 naar Den Helder te missen.
Ik geef toe. De laatste stappen zet ik gehaast.
En met succes. Vlak nadat wij op de loopbrug stappen, sluiten de toegangspoorten zich.
Joep baalt een beetje; had liever de boot een uur later gehad; had liever een uur in een afgelegen haven van de veerboot doorgebracht dan op deze boot te zitten.
Ik vraag of hij boos op me is.
Stuurs voor zich uitkijkend zegt hij van niet.
Ik weet het.
Hij baalt dat deze dag niet oneindig blijkt te zijn.

We rijden terug naar huis.
Hij zegt dat hij hoopt dat hij thuis niet gelijk zo enthousiast hoeft te doen.
(“Zoals Brecht altijd met van die knuffels… En dat je dan steeds moet vertellen hoe leuk het was.”)
Hij kijkt geboeid naar de vliegtuigen die voor ons neus van Schiphol af en aan vliegen,
vertelt wat hij weet,
vraagt wat hij niet weet,
maakt grappen,
is soms oneindig stil.
Omdat het kan.

Als we onze straat in rijden zegt ‘ie dat we hier ook een uur later hadden kunnen zijn.
Als hij die laatste frietjes op zijn bord toch ook had opgegeten.
Ik bedank hem voor deze onwijs leuke dag.
Hij zegt “Jij ook” terwijl hij me recht aan kijkt.
Loopt naar binnen, schudt mogelijke knuffels van zich af en is blij dat ‘de slimste mens’ van vandaag inmiddels is afgelopen.
Die kijkt hij morgen lekker alleen terug op uitzending gemist.
Oneindig lekker languit op de bank.
Thuis.
Terwijl ik oneindig van hem hou.
Voor eeuwig en oneindig.

AAA

BBB CCC EEE FFF

GGG HHH

III JJJ KKK

Standaard

2 gedachtes over “In mijn dagboek – Een eindeloos mooie dag

Plaats een reactie